naar preek 25 september 2005
terug naar homepage Rob van Essen

Tekstvak:  ds Rob van Essen                                                                               Opstandingskerk Voorburg, 18 sept. 2005

 

                                   

‘Of mag ik met mijn geld niet doen wat ik wil? Zet het kwaad bloed dat ik goed ben?’ Matth. 20:15

 

De gelezen evangeliepericoop over de arbeiders in de wijngaard staat op een kenmerkende plaats. Jezus is op weg naar Jeruzalem - om Pasen te gaan vieren - en kondigt straks (in het volgende hoofdstuk) ten derde male aan dat Hij de weg van kruis en opstanding zal moeten gaan.

Om die moeilijke weg met Hem te gaan hebben de discipelen alles opgegeven: status, sociale zekerheid, de vertrouwde manier van geloven. Want het is niet niks om achter rabbi Jezus aan te gaan en tegenstand te krijgen van rabbijnen en Schriftgeleerden.

Alles hebben ze opgegeven: op hun inzet is niets aan te merken!

Dan is daar het incident met de rijke jongeling: ‘Verkoop alles wat je hebt en geef het aan de armen en volg Mij’, zegt Jezus.

Wat Hij van de rijke jongeling vraagt is niet anders dan wat de discipelen zelf ook gedaan hebben: alles achterlaten om Jezus' wil. De rijke jongeling durft het waagstuk niet aan.

En dan schrikken de discipelen toch.

‘Wie kan er  behouden worden als de voorwaarden zo hoog zijn?’, vragen ze zich af. Zeker, ze hebben zelf ook alles opgegeven, maar moet dat voor alle discipelen gelden: alles of niets?

En Jezus zegt: ‘Ja, want de rijke moet door het oog van de naald’.

 

‘Maar wat is dan de beloning als je zoveel opgeeft’, vragen de discipelen zich af. Zo denken wij mensen nu eenmaal: hoe meer er van je gevraagd wordt, des te groter moet de  beloning dan zijn. ‘Wij hebben alles prijsgegeven, wat is onze beloning?’

Het is na deze vraag, die Petrus mede namens de andere discipelen stelt, dat Mattheus in zijn evangelie de gelijkenis van de arbeiders in de wijngaard een plaats geeft. In zekere zin is dit verhaal een antwoord op de vraag naar de beloning.

‘Wij hebben veel opgegeven. Wat is onze beloning?’

 

In die gelijkenis ergeren mensen zich - dat blijkt uit de reactie als er  uitbetaald gaat worden - aan het willekeurig gedrag van de eigenaar van de wijngaard. Mensen die héél de dag gewerkt hebben - en dat moet niet onderschat worden: ze hebben de hitte van de dag doorstaan - krijgen evenveel als de mensen die één uur gewerkt hebben. De vakbondsvertegenwoordigers hebben hun advocaten al achter de hand. Voor de camera slaan ze al dreigende taal uit: ‘Er volgen acties als er niet een rechtvaardige beloning plaats vindt’. Onrecht! Maar, lieve mensen, Mattheus 20 is geen verhaal dat voor of tegen vakbondsoptreden pleit. Het is ook geen verhaal dat pleit voor ‘gelijke beloning voor alle mensen’, alsof dat rechtvaardig zou zijn wanneer iedereen precies hetzelfde krijgt. Misschien is dat wel zo, maar daarover gaat het hier niet.

Als je het goed leest wordt er namelijk in Mattheus 20 niet gelijk beloond! Het uurloon van de ‘eersten’ is heel wat lager dan het uurloon van de ‘laatsten’. Dus qua uurloon gerekend is er niet van gelijke behandeling sprake.

 

De gelijkenissen in de bijbel duiden altijd op een geheim. Een geheim dat Jezus aanduidt met ‘Koninkrijk van God’. En in dat Koninkrijk gaat het anders toe dan onder ons mensen. Daar staan niet onze prestaties centraal, maar gaat het om wat God doet. En dan vertelt Jezus dat ogenschijnlijk zo simpele verhaal van die heer die 's morgens arbeiders huurt. Zo ging dat in het Midden Oosten: elke dag opnieuw werd je als arbeider gehuurd en 's avonds kreeg je je salaris. In de wet van Mozes staat ook dat je het loon van een arbeider geen nacht mocht vast houden.

Ze worden het samen eens, daar 's  morgens, voor een denarie per dag. We lezen niet of dat nu veel of weinig was. Blijkbaar waren die arbeiders daar tevreden mee: samen waren ze het erover eens geworden. Eén denarie per dag: een dagloon.

Wie weet was het, vergeleken met andere eigenaars van wijngaarden, wel goed betaald. Dat staat er niet bij. Al lezend krijg ik niet de indruk dat deze man zijn mensen onderbetaalde.

Aan het eind van de dag ontvangen de arbeiders van het eerste uur - die vroeg begonnen zijn - een dagloon. Inderdaad, de

class=Section2>

Heer doet hen geen onrecht! Ze ontvangen wat is overeengekomen.

En toch zijn ze boos.

Ze kijken met gezichten waarvan is af te lezen dat hen onrecht is aangedaan. Maar waarom die boosheid? Wel, de anderen krijgen hetzelfde! En die hebben er maar een uur of slechts enkele uren voor gewerkt.

Als ze hun inkomen vergelijken met dat van anderen worden ze boos. ‘Gij hebt ons met hen gelijk gesteld’, zeggen ze. En dat is het ergste wat ons mensen blijkbaar kan overkomen: gelijk gesteld te worden met anderen. Wij willen onszelf altijd onderscheiden of onderscheiden worden. We hebben recht op meer!

En waarom dan wel?

Het antwoord is simpel: Ze hebben meer gedaan.

Maar in de dienst van de Heer van het Koninkrijk gaat het er nu juist niet om dat wij ons ergens op kunnen laten voorstaan. Dat wij zouden kunnen zeggen: Wij hebben meer geleerd. Wij hebben meer gegeven - in de collecte, aan kerkelijke bijdrage of Kerkbalans. Wij hebben meer gebeden: wij zijn vromer. Wij hebben meer losgelaten: denk aan de discipelen die hun netten en hun schepen hadden achter gelaten. Daarom hebben wij recht op meer dan anderen! Het boeiende van het Koninkrijk is dat ons daarin een God wordt verkondigd die geen boekhouder is.

Een God die ook uitslovers niet voortrekt.

Ik weet nog goed dat de meester op school soms zei: Het bord moet even schoongemaakt worden. Dan schoot de hele klas in de houding, armen stijf over elkaar: ‘Meester’. Wie mocht dan het klusje klaren? Wie zich het best presenteerde. En de rest was afgunstig. En die jongen  mocht ook de ramen open doen, met zo'n pikhaak. Anderzijds werd hij door anderen als een uitslover gezien.

Wel, de Here God is geen schoolmeester met lievelingetjes. In het Rijk bestaat onze vreugde niet in wat en hoeveel we doen, maar daarin dat we mee mogen doen. Dat er iemand is die ons roept.

Dat er iemand naar de markt van het leven is gekomen waar mensen werkeloos staan. In die tijd was het: geen roeping, geen werk! En vandaag de dag spreken we niet voor niets over be-roep: want als het goed is zit in je werk iets van geroepen worden tot...

En als er niemand is die een beroep op je doet, niemand is die je nodig heeft - ik denk aan oudere werklozen die vergeefs solliciteren - wat is dat dan niet erg! Als je arbeidsongeschikt bent geraakt en je bent niet meer nodig, dan wordt je helemaal op jezelf teruggeworpen en gaat aan jezelf twijfelen. ‘Waar deug ik voor’, ‘Waar leef ik voor?’

Trouwens, dat zijn vragen die niet alleen mensen zich stellen die werkloos zijn. Ook mensen met een baan vragen zich soms af: waar doe ik het voor?

 

Het geheim, zegt de gelijkenis, is samen delen. Samen delen in de goedheid van de Heer, dat is het geheim van het leven. Dankzij en door Hem mogen we weten dat onze arbeid - in samenleving en kerk - niet tevergeefs is. Want daarvoor zijn we gemaakt: om ons in te zetten voor het leven.

Voor het delen van de goedheid van de Heer.

 

Het gevaar - dat ons allemaal bedreigt zoals we hier zitten - is dat als je al een tijd met die Heer onderweg bent, je bijna zou gaan vergeten dat het daarom gaat. Dat het erom gaat zijn goedheid te delen. We worden als Jona, die zich ergert aan de goed heid van God. ‘Samen verder’, zegt het thema van de Vredesweek. Maar dat is niet vanzelfsprekend! Waarachtige gemeenschap vraagt om wederzijdse bekering - bereidheid de ander en jezelf te zien in de spiegel van de genade. De verloren zoon werd zich pas de goedheid van zijn  vader bewust, nadat hij met zijn geld ook zijn vrienden was verloren en bij de varkenstrog was beland. Hij ontdekte toen dat hij er niet alleen zijn werk thuis aan had gegeven, maar ook de gemeenschap waarin hij als kind van de Vader om zichzelf werd bemind. Toen zei hij: ‘Vergeleken met nu hebben de knechten van mijn vader het beter dan ik’. Hij ontdekte wat hij werkelijk miste: de gemeenschap waarin hij gezien, bemind en gerespecteerd werd.

Het is de verzoeker er altijd om te doen ons los te maken uit de gemeenschap. Te zeggen: Red jezelf toch, wat heb je met anderen te maken! Zorg dat je binnen bent. Ren voor jezelf en haal de poet binnen!

Jezus spreekt niet voor niets over de poorten der hel die de Gemeente bedreigen, maar niet overmeesteren kunnen!

Dankzij Gods belofte blijft die gemeenschap in stand.

Maar daar heeft God wel mensen voor nodig die niet op hun eentje geloven. Die niet afgunstig opzij kijken: ‘Die ander gaat het voor de wind en mij treft narigheid. God heeft me vergeten’. Of: ‘Samen volk van God is prachtig, als ik er maar de eerste viool kan spelen’.

 

Wat een geluk dat we niet de gelijke behandeling krijgen waarop we recht menen te hebben! Werd iedereen naar verdienste behandeld in het Koninkrijk, wat zou het een vreugdeloze boel zijn.

Het zou een ‘baantje’ worden, overgeleverd aan de terreur van stukloon, prikklok en CAO. En daar word je vandaag geen ambtsdrager voor. Ze zijn erop uit - hun beloning is het - dat ze anderen mogen laten delen in de goedheid van hun Heer. En van die Heer wordt gezegd dat het Hem vrijstaat goed te doen!

En die vrijheid is geen willekeur, lieve mensen.

Het is juist het afwijzen van elke menselijke willekeur.

Want als er iets willekeurig is, is het wel de manier waarop wij onszelf met anderen vergelijken. En onszelf rechten aanmatigen die ons niet toekomen. Dat is de bron van ontzettend veel onrecht. Maar God doet geen onrecht: Hij schenkt wat Hij belooft.

En méér dan een dagloon schenkt Hij.

Hij schenkt een onvergankelijke roeping. Hij schenkt ons Zijn dagelijks brood en tegelijk schenkt Hij ons aan elkaar om Zijn gaven te delen. ‘Genadig en barmhartig is de Heer, lankmoedig en vol goedheid altijd weer!’

 

Schriftlezingen: Jona 3,10 - 4,11 - Matteüs 20:1-16